Continuous binding

Een afwerkbies zelf maken

Hoi, daar ben ik weer, Gerie.

Vandaag wil ik het graag hebben over continuous binding. Dat is een lange sliert afwerkbies, schuin van draad.

In principe is de binding van een quilt altijd schuin van draad. Dat is, zodat de binding een beetje meerekt met de quilt, zonder de quilt te vervormen. Dat vind ik voor een rechthoekige quilt minder belangrijk, omdat die vrijwel niet vervormt. Daarom maak ik een binding voor een rechthoekige quilt gewoon recht van draad. Maar soms heeft een quilt een geschulpte rand, of is het zelfs een ronde quilt. Daarvoor is een binding schuin van draad echt noodzakelijk. De continuous binding is een manier om zo’n binding te maken, met zo min mogelijk stofverlies. Je kunt deze methode ook gebruiken om zelf een (smal) biaisbandje te maken, voor bijvoorbeeld stengels voor geappliqueerde bloemen, of voor het “lood” van een glas-in-lood-quilt.

Werkwijze

Dit doe je als volgt:

Je knipt of snijdt een vierkant (recht van draad) uit je stof. Dit vierkant snijd of knip je diagonaal in tweeën. Je krijgt dan twee driehoeken.

 

 

Die leg je met de goede kanten op elkaar, zodanig dat je een soort kroontje of vlaggetje met twee punten krijgt.

 

De linker driehoek laat je gewoon liggen, de rechter driehoek leg je op de linker driehoek.

De twee rechte zijden die nu netjes op elkaar liggen, naai je zo ook aan elkaar. Gebruik hiervoor je gebruikelijke naadtoeslag.

Je vouwt je kroontje (vlaggetje) open, met de verkeerde kant naar boven. Strijk de naad open. Je krijgt een soort “wiebertje” (ruit, parallellogram).

 

 

Teken nu lijnen in de breedte van je binding (uitgevouwen) of stengel (uitgevouwen). Deze lijnen teken je parallel aan de lange rechte zijden van je “wiebertje” (ruit, parallellogram).

 

 

Teken de lijnen over je opengestreken naadtoeslag heen. Ik had dat niet gedaan, maar dat is wel veel beter. Wanneer je op het laatst aan de lange zijde een strookje overhoudt, dat minder breed is dan je binding (of stengel), knip of snijdt je dat af.

Vouw je wiebertje (ruit, parallellogram) nu dubbel, waarbij de korte kanten (met de goede zijden op elkaar) op elkaar komen te liggen.

 

 

Let op

De hoeken komen NIET netjes op elkaar te liggen, maar schuiven 1 positie op. Dit is heel belangrijk, anders krijg je straks bij het knippen allemaal korte stukjes, in plaats van de lange strook die je hebben wil. Het lijkt nu of het niet gaat lukken, het dubbelvouwen op deze manier gaat een beetje tegendraads, maar het komt echt goed. De lijnen die je getekend hebt, moeten niet precies tegen elkaar aanliggen. Steek een speld op naadtoeslag afstand in een lijn aan de voorkant.

 

 

Aan de achterkant zou de speld dan ook weer op die lijn naar buiten moeten komen.

 

 

Speldt zo beide korte zijden op elkaar. De lijnen kruisen elkaar dus precies op naadtoeslagafstand.

Naai nu de korte kanten vast. Je krijgt dan een tunnel, met aan beide zijden een uitstekende punt.

 

 

Begin met knippen over de lijn bij 1 van de twee uitstekende punten. Je kunt nu aan één stuk door blijven knippen, tot je één lange strook hebt.

Voor het uitrekenen van de grote van je vierkant is er de volgende berekening:

Lengte maal breedte van de benodigde binding. Van de uitkomst neem je de wortel.

Voorbeeld:

Je wil een binding van 100 cm lang en 5 cm breed. 100×5=500. √500=22,36. Dat rond ik af naar boven, dus heb je een vierkant van 23×23 cm nodig. Veel plezier.

Gerie Lammers

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *